Eerste leden van golfclub ‘Hilversum en Omstreken’

Zittend van links naar rechts: Elisabeth Antonia ‘Li’ Boissevain (1864-1906) Cecilia Louise Boissevain (1875-1944), Anna Maria ‘Ann’ Boissevain (1872-1916), Maria ‘Sissy’ Blijdenstein (1876-1910) Jan Boissevain (1836-1904), Maria ‘Mia’ Boissevain (1878-1959), Willem Boissevain (1849-1925), Mevrouw Mathilde Boissevain-de Geer (1867-1945), (onbekend; misschien Herman Adriaan van den Wall Bake), Petronella Johanna ‘Nella’ Boissevain (1873-1970), Helena Mensina ‘Heleen’ Boissevain (1867-1946).
Op de voorgrond: Walrave Boissevain (1876-1944) en Joachim Frederik de Beaufort (1876-1959).Zittend van links naar rechts: Elisabeth Antonia ‘Li’ Boissevain (1864-1906) Cecilia Louise Boissevain (1875-1944), Anna Maria ‘Ann’ Boissevain (1872-1916), Maria ‘Sissy’ Blijdenstein (1876-1910) Jan Boissevain (1836-1904), Maria ‘Mia’ Boissevain (1878-1959), Willem Boissevain (1849-1925), Mevrouw Mathilde Boissevain-de Geer (1867-1945), (onbekend; misschien Herman Adriaan van den Wall Bake), Petronella Johanna ‘Nella’ Boissevain (1873-1970), Helena Mensina ‘Heleen’ Boissevain (1867-1946).
Op de voorgrond: Walrave Boissevain (1876-1944) en Joachim Frederik de Beaufort (1876-1959).

Dat de geschiedenis van de Hilversumsche Golfclub verder teruggaat dan 1910 is inmiddels wel bekend. De vroegste meldingen dateren al van 1895, maar hoe de club er tijdens deze oudste geschiedenis precies heeft uitgezien is nog steeds een raadsel. Was het wel echt een club? Waren er leden? Werden er wedstrijden gespeeld? 

Door: Arnout Janmaat

Een stuk uit Het boek der sporten (1900) en enkele krantenberichten bewijzen de oudste geschiedenis van de club, maar vooral de beroemde foto van 1896 spreekt tot de verbeelding. Uit de jubileumboeken weten we de datum van de foto en de namen van twee personen die hierop staan afgebeeld: Willem Boissevain, de voorzitter ‘het ijverige bestuur’, en de uitstekende golfspeler Walrave Boissevain. (1) 

Het archief van de familie Boissevain in Stadsarchief Amsterdam leek een prima plaats om meer antwoorden te vinden op vragen over de vroege geschiedenis, maar helaas, in de archiefbescheiden van Willem Boissevain is vooral informatie over zijn financiële handel en wandel te vinden naast enkele familiefoto’s. (2) Nieuw onderzoek heeft echter wel nieuwe informatie over de beroemde eerste foto van de club opgeleverd.

Op 7 juni 1896, de datum van de foto, vond er op de golfclub ‘Hilversum en Omstreken’ een onderlinge handicap wedstrijd plaats, ‘uitgeschreven voor hare leden’. De eerste prijs werd gewonnen door J.C. Gülcher met 53 punten, gevolgd door mejuffrouw M. Bijdenstein en mevrouw Boissevain-de Geer. De ‘open match’ na afloop werd gewonnen door J.F. de Beaufort met 53 slagen, aldus een artikel uit het Algemeen Handelsblad van 8 juni 1896. Hij had 8 slagen meer nodig dan het baanrecord dat uit 1900 voor deze 1996 yards lange baan. (3) Met deze informatie, foto’s uit het archief van de familie boissevain en wat zoeken op internet zijn er nu al behoorlijk wat personen op de foto te identificeren. (4)

Winnaar Jan Cornelis Gülcher

Jan Cornelis Gülcher (1851-1933) bijvoorbeeld, de winnaar van de wedstrijd. Hij staat, geflankeerd door twee caddies, in het midden van de foto – een lichte hoed met zwarte band wat schuin op zijn hoofd en gehuld in een witte blouse met strik. Gülcher moet goed bekend zijn geweest met de nieuwe Engelse sporten die populair werden onder ‘moderne’ families. (5) Hij doorliep de jongens kostschool Noorthey, waar Engelse sporten werden onderwezen. Later werd hij samen met zijn broer eigenaar van de plantage ‘Rust en Werk’ in Suriname. 

Gülcher was op het moment van de foto tevens grondeigenaar en wethouder van Hilversum, twee jaar later zou hij de burgemeester worden. Hij was getrouwd met de Ierse Amelia Denny. Op zijn landgoed ‘Hooge Dreuvik’ had Gülcher twee gras tennisbanen laten aanleggen. (6) Opvallend is dat Gülcher in de gemeenteraad ijverde hij voor het verlenen van een vergunning aan de golfclub voor het huren van het terrein van Stad en Lande, hetgeen ook gebeurde. De club speelde al op het ‘gedeelte heide achter de gasfabriek’ waar John Duncan Dunn de baan had uitgezet en daar werd nu ook een vergunning voor verleend. (7)

‘Mejuffrouw M. Blijdenstein’, de winnares van de tweede prijs, is Maria Catharina Johanna Blijdenstein (1876-1910), een bekende tennisspeelster uit Hilversum. Zij was de dochter van Benjamin Willem Blijdenstein, oprichter en directeur van de Twentsche Bank en een fervent sportliefhebber. Hij was de eerste die een betonnen tennisbaan op zijn landgoed ‘Vogelenzang’ liet aanleggen. Zoon Herman was één van de oprichters van de Hilversumsche Footballclub ‘t Gooi en, samen met Gülcher en Van Lennep, van de Hilversumsche Lawntennisclub in 1895. Maria dubbelde vaak met een broer of zus, die haar ook op de golfbaan vergezelden. Walrave Boissevain was kind aan huis bij de familie Blijdenstein. Maria Blijdenstein trouwde in 1898 met Walrave Boissevain. (8)

Joachim Ferdinand de Beaufort, winnaar open match

De winnaar van de open match op 7 juni 1896 was Joachim Ferdinand de Beaufort (1876-1959), neefje van Tweede Kamerlid en later minister van Buitenlandse Zaken Willem Hendrik de Beaufort. Joachim was een goede vriend van Walrave Boissevain, speelde golf met hem en samen jaagden ze ook. De Beaufort was een bankier, werkzaam bij Van Eeghen en Co. en later directeur van De Nederlandse Bank. Op de foto zit Joachim, met golfstok om zijn schenen geklemd, naast zijn vriend Walrave. (9)

Mevrouw Boissevain-De Geer, nummer drie van de wedstrijd, was Mathilde Margaretha Cornelia de Geer, tweede vrouw van Willem Boissevain. Zij was de dochter van de invloedrijk hoogleraar Barthold Baron de Geer van Jutphaas. Willem Boissevain trouwde eerder in Londen met Cecilia Henriette Catherine Nugent, dochter van een Ierse Markies. Het is dus niet ondenkbaar dat Willem, die zelf half Engels was, het spel in Engeland gezien heeft en dit vervolgens met familie en vrienden in zijn eigen woonplaats wilde spelen. De Van Brienens en Del Courts waren hem op die manier voor gegaan en de rest is geschiedenis.

De andere personen op de foto zijn voor het merendeel afkomstig van de familie Boissevain. Het is moeilijk om ze allemaal exact te identificeren, maar onderstaande lijkt een veilige inschatting.

Voetnoten

1 A.A. Del Court van Krimpen, ‘Golf’ in: Feith, J., Het boek der sporten (1900) 120.

2 Stadsarchief Amsterdam, toegangsnummer 394: archief van de familie Boissevain en aanverwante families, inventarisnummers 562-587.

3 A.A. Del Court, ‘Golf’, 120.

Algemeen Handelsblad, 8 juni 1896.

5 J. Luitzen en P. Delheye, ‘The reintroduction of  cricket in the netherlands’, The international journal of the history of sport (2014).

6 Adriaan Plomp, ‘B.W. Blijdenstein, bankier, filantroop en schaker’, HHT-EP (2004) 26.

De Gooi en Eemlander, 20 juni, 27 juni en 11 juli 1896. A.A. Del Court, ‘Golf’, 120.

8 A. Plomp, ‘B.W. Blijdenstein, bankier, filantroop en schaker’, HHT-EP (2004) 26.

9 Walrave Boissevain, Mijn leven (1950) 65, 112, 219.

Arnout Janmaat is archivaris van de NGF-commissie Erfgoed en heeft artikelen geschreven voor verschillende clubbladen. 

Bron: GOLF.NL

De Clercq en Boissevain

Door drie huwelijken zijn de families De Clercq en Boissevain aan elkaar verbonden. Eerst trouwden twee broers met twee zusters:

  • Willem de Clercq (1795-1844) x Caroline Charlotte Boissevain (1799-1879)
  • Stephanus (1805-1866) x Charlotte Jeanne Sophie Boissevain

Beide zijn dochters van Daniel Boissevain (1772-1834).

Twee generaties later trouwde een kleinzoon van Willem met een van zijn achternichten:
Gideon Stephanus de Clercq (1862-1942) x Caroline Auguste Antoinette Sophie (‘Carry’) Boissevain, dochter van Gideon Maria Boissevain.

Daarnaast zijn er nog meer lijnen van verwantschap:

  • Gideon Jeremie Boissevain (1796-1875) hertrouwde in 1830 met Maria van Heukelom, dochter van Walrave van Heukelom en Maria de Clercq.
  • Adriaan Gildemeester (1828-1901), de echtgenoot van Marguerite Caroline de Clercq, was zoon van Hendrik Daniel Gildemeester en Jeanne Marie Boissevain
  • Suzanna Kruseman (1830-1906), de vrouw van Stephanus de Clercq, had een broer Hendrik
  • Lambertus Kruseman (1831-1871, die trouwde met Annette Jeanne Henriette Boissevain

Het huwelijk van Willem de Clercq met Caroline Charlotte Boissevain in 1818 was in de familie het eerste in zeer lange tijd, dat werd gesloten buiten de vertrouwde coterie van vooraanstaande doopsgezinde geslachten. De Boissevains waren lidmaten van de Waals hervormde gemeente.

Willem de Clercq (1795-1844) was medefirmant van de familiefirma S. & P. de Clercq, makelaars in granen. Deze werd in 1800 nog gerekend tot de vier belangrijkste Amsterdamse huizen, handelend op de Oostzee. In 1824 trok hij zich uit de inmiddels zieltogende firma terug. Door koning Willem I werd hij aangesteld tot secretaris van de Nederlandsche Handel Maatschappij, waarvan hij later directeur-secretaris werd. Ook in andere zin brak Willem met een familietraditie: in 1831 verliet hij de doopsgezinde gemeenschap, waarvan zijn voorouders zo lang vooraanstaande lidmaten waren geweest. Hij sloot zich aan bij de Waalse gemeente, die deel uitmaakte van de Nederlandse Hervormde Kerk, en werd voorman van de christelijke Réveilbeweging.

De familie Boissevain stamt af van Lucas Bouyssavy, een wijnboer uit het Franse Bergerac, die vanwege zijn protestantse geloof zijn land ontvluchtte en zich in 1687 in Amsterdam vestigde. Rond 1700 noemde hij zich Boissevain. Lucas moest aanvankelijk nog een beroep doen op de diaconie van de Waalse kerk, maar zijn nakomelingen behoorden ruim een eeuw later tot de gegoeden van Amsterdam. De vader van Caroline Charlotte en Charlotte Jeanne Sophie, Daniel Boissevain (1772-1834), handelde in onder meer Franse, Duitse en koloniale goederen. Hun broer Gideon Jeremie (1796-1875) verlegde het accent naar de handelsvaart en assurantie. Zijn zoon Jan (1836-1904) richtte zich op de stoomvaart. Een bekend lid van de familie is Charles Boissevain (1842-1927), die van 1887 tot 1908 hoofdredacteur van het Algemeen Handelsblad was. Gideon Maria Boissevain (1837-1925) was een vooraanstaande bankier en economist. Walrave Boissevain (1876-1944) heeft naam gemaakt als liberaal lid van de Tweede Kamer en als lid van de gemeenteraad.

Bron: website van de familie de Clercq

Edna St.Vincent Boissevain-Millay: American poet and playwright

Edna St Vincent Boissevain-Millay was born in Rockland, Maine on 22nd February, 1892. Cora St Vincent Millay raised Edna and her three sisters on her own after her husband left the family home. When Edna was twenty her poem, Renascence , was published in The Lyric Year . A wealthy woman named Caroline B. Dow heard Millay reciting her poetry and offered to pay for Millay’s education at Vassar College.

In 1917, the year of her graduation, Millay published her first book, Renascence and Other Poems. After leaving Vassar she moved to Greenwich Village where she befriended writers such as Floyd DellJohn Reed and Max Eastman. The three men were all involved in the left-wing journal, The Masses, and she joined in their campaign against USA involvement in the First World War.

Millay also joined the Provincetown Theatre Group. A shack at the end of the fisherman’s wharf at the seaport of Provincetown was turned into a theatre. Millay was considered a great success as Annabelle in Floyd Dell’s The Angel Intrudes. In 1918 Millay directed and took the lead in her own play, The Princess Marries the Page. Later she directed her morality play, Two Slatterns and the King at Provincetown.

In 1920 Millay published a new volume of poems, A Few Figs from Thistles. This created considerable controversy as the poems dealt with issues such as female sexuality and feminism. Her next volume of poems, The Harp Weaver (1923), was awarded the Pulitzer Prize for Poety. The writer, Dorothy Parker wrote: “Like everybody else was then, I was following in the footsteps of Edna St Vincent Millay, unhappily in my own horrible sneakers…. We were all being dashing and gallant, declaring that we weren’t virgins, whether we were or not. Beautiful as she was, Miss Millay did a great deal of harm with her double-burning candles. She made poetry seem so easy that we could all do it. But, of course, we couldn’t.”

Floyd Dell recalls how he was attending a party at the home of Dudley Field Malone and Doris Stevens, when he saw Edna meet Eugen Jan Boissevain, the widower of Inez Milholland: “We were all playing charades at Dudley Malone’s and Doris Stevens’s house. Edna Millay was just back from a year in Europe. Eugene and Edna had the part of two lovers in a delicious farcical invention, at once Rabelaisian and romantic. They acted their parts wonderfully-so remarkably, indeed, that it was apparent to us all that it wasn’t just acting. We were having the unusual privilege of seeing a man and a girl fall in love with each other violently and in public, and telling each other so, and doing it very beautifully.”

The couple married in 1923. They lived at a farmhouse they named Steepletop, near Austerlitz. Both were believers in free-love and it was agreed they should have an open marriage. Boissevain managed Millay’s literary career and this included the highly popular readings of her work. In his autobiography, Homecoming (1933), Floyd Dell commented that he had “never heard poetry read so beautifully”.

In 1927 she joined with other radicals in the campaign against the proposed execution of Nicola Sacco and Bartolomeo Vanzetti. The day before the execution Millay was arrested at a demonstration in Boston for “sauntering and loitering” and carrying the placard “If These Men Are Executed, Justice is Dead in Massachusetts”.

Later Millay was to write several poems about the the Sacco-Vanzetti Case. The most famous of these was Justice Denied in Massachusetts . Her next volume of poems, The Buck and the Snow (1928) included several others including Hangman’s Oak , The Anguish , Wine from These Grapes and To Those Without Pity. Floyd Dell, a long-term friend, said of her: “Edna St. Vincent Millay was a person of such many-sided charm that to know her was to have a tremendous enrichment of one’s life, and new horizons… Edna Millay was to become a lover’s poet. But with some of her poems she was also to give dignity and sweetness to those passionate friendships between girls in adolescence, where they stand terrified at the bogeys which haunt the realm of grown-up man-and-woman love, and turn back for a while to linger in the enchanted garden of childhood. She had a gift for friendship. People try to draw a distinction between friendship and love; but friendship had for her all the candor and fearlessness of love, as love had for her the gaiety and generosity of friendship.”

In 1931 Millay published, Fatal Interview (1931) a volume of 52 sonnets in celebration of a recent love affair. Edmund Wilson claimed the book contained some of the greatest poems of the 20th century. Others were more critical preferring the more political material that had appeared in The Buck and the Snow.

In 1934 Arthur Ficke, asked Edna St. Vincent Boissevain-Millay to write down the “five requisites for the happiness of the human race”. She replied: ” A job – something at which you must work for a few hours every day; An assurance that you will have at least one meal a day for at least the next week; An opportunity to visit all the countries of the world, to acquaint yourself with the customs and their culture; Freedom in religion, or freedom from all religions, as you prefer; An assurance that no door is closed to you, – that you may climb as high as you can build your ladder.”

Millay’s next volume of poems, Wine From These Grapes (1934) included the remarkable Conscientious Objector , a poem that expressed her strong views on pacifism. Huntsman, What Quarry? (1939) also dealt with political issues such as the Spanish Civil War and the growth of fascism.

During the Second World War Millay abandoned her pacifists views and wrote patriotic poems such as Not to be Spattered by His Blood (1941), Murder at Lidice (1942) and Poem and Prayer for the volume entitled Invading Army (1944).

Eugen Jan Boissevain died in Boston on 29th August, 1949 of lung cancer. Edna St Vincent Boissevain-Millay was found dead at the bottom of the stairs in Steepletop on 19th October 1950.

By John Simkin (john@spartacus-educational.com) free content published by Spartacus Educational

Maria Barbera Boissevain-Pijnappel: Feministe en liberaal politica

Van links naar rechts: Alphons Diepenbrock, Gustav Mahler en Willem Mengelberg. Zittend: Mathilde Mengelberg-Wubbe, Hilda Gerarda de Booy-Boissevain, Petronella Johanna Boissevain en Maria Barbera Boissevain-Pijnappel. Tijdens bezoek van Mahler aan Nederland, Zuiderzee bij Valkeveen in maart 1906.

Maria Barbera (Marie) Boissevain werd in 1907 lid en voorzitster van de net opgerichte Nederlandsche Bond voor Vrouwenkiesrecht. Als voorzitster benadrukte ze de verschillen tussen mannen en vrouwen. Ze wilde niet strijden tegen mannen, maar tegen de omstandigheden. De Bond nam geen standpunt in over de wenselijkheid van algemeen kiesrecht, zodat ook voorstanders van een beperkt vrouwenkiesrecht zich konden aansluiten. Boissevain streed niet alleen voor vrouwenkiesrecht, maar ook voor staatsburgerschap voor vrouwen.

In 1920 fuseerde de Bond voor Vrouwenkiesrecht met de Vereeniging tot Verbetering van den Maatschappelijken en den Rechtstoestand der Vrouw in Nederland tot de Unie voor Vrouwenbelangen. Daarvan werd Maria Boissevain-Pijnappel de eerste voorzitster. Haar familieleden Mia Boissevain en Mies Boissevain-van Lennep waren eveneens in de vrouwenbeweging actief.

Van 1919 tot 1936 zat Maria in de Provinciale Staten van Noord-Holland. In 1919 werd ze in de liberale politieke partij Economische Bond van Willem Treub gekozen tot lid van de Provinciale Staten van Noord-Holland. Vrouwen hadden toen alleen passief kiesrecht: ze konden gekozen worden, maar niet zelf kiezen. Toen de Economische Bond samen met diverse andere liberale partijen in 1921 opging in de Vrijheidsbond werd ze daarvan lid en bleef zij in de Provinciale Staten, tot 1939. Ze werd ook bestuurslid van de Vrijheidsbond.

Als Statenlid hield ze zich onder meer bezig met het verbeteren van de efficiëntie in de gezondheidszorg. Ook stimuleerde ze de volkshuisvesting. Ze pleitte voor diverse onderwijshervormingen, zoals invoering van handenarbeid op de lagere school, zodat kinderen beter in staat zouden zijn een passende beroepskeuze te maken. Meer persoonlijke verantwoordelijkheid kweken vond ze essentieel voor het onderwijs. Vanwege haar drukke gezin stelde ze zich niet kandidaat voor de Tweede Kamer.

Auteur biografie: Mariek Hilhorst

Publicaties van: Congres voor sociale verzekering bijeengeroepen door de vereeniging van Raden van Arbeid (…) te Utrecht op 11 en 12 october 1921 : Verzamelde referaten : Verslag / C. Pothuis-Smit, C. Frida Katz, M. Boissevain-Pijnappel. – Amsterdam : Vereeniging van Raden van Arbeid.

Archieven: Aletta instituut voor vrouwengeschiedenis 

Inez Boissevain-Milholland: suffragist, lawyer, and World War I correspondent

Inez Boissevain-Milholland was born in Brooklyn on 6th August, 1886. She attended Vassar College and was suspended after organizing a women’s suffrage meeting in a cemetery.

After her graduation in 1909 she traveled in Europe before she settled in Greenwich Village and was associated with a group of socialists involved in the production of The Masses journal.

On 3rd March 1913 Milholland led the women’s suffrage demonstration in Washington on a white horse. Wearing white robes, the photograph of Milholland during the parade became one of the most memorable images of the struggle for women’s rights in America. After one demonstration Milholland was said to be the “most beautiful woman ever to bite a policeman’s wrist.”

Inez was introduced to Eugen Jan Boissevain by Max Eastman. Boissevain was a businessman who made his fortune by importing coffee beans from Java. A friend, Alyse Powers, argued that he was “handsome, reckless, mettlesome as a stallion breathing the first morning air, he would laugh at himself, indeed laugh at everything, with a laugh that scattered melancholy as the wind scatters the petals of the fading poppy…He had the gift of the aristocrat and could adapt himself to all circumstances … his blood was testy, adventurous, quixotic, and he faced life as an eagle faces its flight.” In July 1913 the couple were married.

Milholland, like most of the people associated with The Masses, believed that the First World War had been caused by the imperialist competitive system and that the USA should remain neutral. This was reflected in the fact that the articles and cartoons that appeared in journal attacked the behaviour of both sides in the conflict. In December, 1915, Milholland and other pacifists travelled on Henry Ford’s Peace Ship to Europe.

On her return to the United States she became one of the leaders of the National Women’s Party. The movement’s most popular orator, Milholland was in demand as a speaker at public meetings all over the country.

Milholland, who suffered from pernicious anemia, and was warned by her doctor of the dangers of vigorous campaigning. However, she refused to heed this advice and on 22nd October, 1916, she collapsed in the middle of a speech in Los Angeles. She was rushed to hospital but despite repeated blood transfusions she died on 25th November, 1916.

After her death the women’s movement helped create the image of a martyr. A popular poster stated: “Inez Milholland Boissevain: Who Died for the Freedom of Women.”

By John Simkin (john@spartacus-educational.com) free content published by Spartacus Educational

Gideon Maria Boissevain: bankier en econoom

Van links naar rechts:
Jacob Pieter Boissevain (10-09-1844 / 16-04-1927) Scheepsreder;
Gideon Maria Boissevain (15-07-1837 / 19-11-1925) Bankier en econoom;
Charles Boissevain (28-10-1842 / 05-05-1929) Letterkundige, journalist, hoofdredacteur van het Algemeen Handelsblad.

Gideon Maria Boissevain (Amsterdam 15-7-1837 – Bloemendaal 19-11-1925) is zoon van Daniel Boissevain (commissionair in effecten) en Caroline Louise Mollet. Hij was gehuwd op 27-4-1860 met Louise Caroline toe Laer. Uit dit huwelijk werden 4 zoons en 1 dochter geboren.

Boissevain genoot in zijn jeugd alleen de opleiding aan een zogenaamde Franse school, waarna hij werkzaam was aan het effectenkantoor van zijn vader. Op 21-jarige leeftijd opende hij een eigen zaak als commissionair in effecten, in 1872 overgedaan aan de Banque de Paris et des Pays-Bas. In 1865 richtte hij samen met N.G. Pierson en anderen de Nederlandsche Kas-Vereeniging te Amsterdam op, sinds de overname van de Associatie-Cassa met de naam Kas-Associatie aangeduid. Dit initiatief paste in het decennium waarin in Nederland een aanzienlijke vernieuwing op het gebied van het bankwezen plaatsvond. De Kas-Vereeniging was geïnspireerd door het voorbeeld van de Engelse ‘joint-stock banks’: kredietgeving in de vorm van discontering van wisselpapier of van kortlopende voorschotten op onderpand; geen emissies. De Kas-Vereeniging bood de gelegenheid overtollig kasgeld rentegevend te deponeren. In 1872 gaf hij, als commissionair in effecten, de stoot tot de introductie van Amerikaanse fondsen op de Amsterdamse beurs. Deze fondsen leden in 1873 ernstige verliezen, hetgeen hem op scherpe kritiek kwam te staan. Boissevain trok zich het gebeurde aan en trachtte een bevredigende regeling voor die ongelukkige emissies te treffen (Herinneringen en Dagboek van Ernst Heldring… I, 640).

Vanaf 1873 was Boissevain alleen nog commissaris van diverse bankinstellingen en wijdde hij zich voor het overige aan studie en publicaties op het terrein van de monetaire economie, bankwezen en openbare financiën. Ook sociale vraagstukken trokken zijn aandacht, getuige enkele geschriften, de organisatie van een cursus voor arbeiders over economische onderwerpen en het onder voorzitterschap van de in 1899 opgerichte Vereeniging Bureau voor Sociale Adviezen.

De economische belangstelling van Boissevain sloot nauw aan bij zijn beroepsactiviteiten. De meeste van zijn publicaties, die zich vanaf de tweede helft van de jaren 1870 over praktisch 50 jaren uitstrekten, betroffen geldwezen, bankwezen en openbare financiën. Hij publiceerde voornamelijk in De Economist. Zijn geschriften zijn deels theoretisch van aard, voor een groot deel ook handelen zij over praktische vraagstukken. Na de dood van J.L. de Bruyn Kops, oprichter en tot 1888 enige redacteur van De Economist, maakte Boissevain onder meer met N.G. Pierson, A. Beaujon, J. baron D’Aulnis de Bourouill en H.B. Greven tot en met 1918 deel uit van de redactie, die het blad geleidelijk aan veranderde van een op praktische vraagstukken en feitelijke overzichten georiënteerde periodiek tot een meer wetenschappelijk-theoretisch forum. Het tijdschrift werd in die tijd gedragen door een door de – met name Oostenrijkse – grensnutschool geïnspireerde economengeneratie. Vanaf 1912 tot en met 1920 was Boissevain medewerker aan De Economist.

Als theoretisch econoom trad Boissevain vooral naar voren als de voornaamste vertegenwoordiger in Nederland van het monetaire metallisme. Het wezen van een goed geordend geldsysteem zocht hij in de edelmetaalbasis van het geld. Het papiergeld kan wel enigermate enkele functies van het metaalgeld vervullen, maar moet inwisselbaar zijn. Slechts de metallieke waarde vormt een waarborg, voldoende voor de waardevastheid van het geld. Aanvankelijk zag Boissevain niet in dat de waarde van het edelmetaal, behalve door het monetaire gebruik van dat metaal, ook wordt bepaald door de industriële vraag ernaar en door aanbodfactoren. Later corrigeerde hij deze opvatting, maar toch bleef hij vasthouden aan de binding van het geld aan het edelmetaal als een betrekkelijk zekere garantie voor de waardevastheid van het geld. Voor deze eenzijdige metallistische opvatting vond hij niet veel steun, wel kritiek, vooral in 1919 van de latere hoogleraar economie G.M.Verrijn Stuart.

Voor het internationale economische verkeer toonde Boissevain zich een tegenstander van het protectionisme en een protagonist van het internationaal bimetallisme. De verdeling van de wereld in een goud- en zilverblok achtte hij wegens de relatieve waarde fluctuaties van goud en zilver een bedreiging van de stabiliteit van de wisselkoersen. Een dubbele standaard vond hij nodig met het oog op de door hem veronderstelde goud schaarste, een argument dat niet alle bimetallisten met hem deelden.

Ten slotte dienen nog Boissevains ideeën over de economische effecten van lening financiering door de staat te worden vermeld. G.M. Boissevain was één der pioniers van het moderne bankwezen in Nederland.

Van zijn hand verschenen een groot aantal publicaties, met name in De Economist, maar een groot theoreticus was hij zeker niet en hij toonde in zijn monetaire standpunten een zeker dogmatisme in zijn vasthouden aan een toch wel achterhaalde metallistische opvatting.

P: Zie voor de voornaamste literatuuropgaven de hieronder geciteerde publikaties van Goedhart en Verrijn Stuart, alsmede Algemeen register op De Economist… (‘s-Gravenhage, 1904) 176-178, en Algemeen register op de jaargangen 1903-1937 van De Economist (Haarlem, 1938) 8-9.

L: N.G. Pierson, in boekbespreking van G.M. Boissevain, De munttoestand in 1897 (Amsterdam, 1897) in Verspreide economische geschriften van mr. N.G. Pierson. Verz. door C.A. Verrijn Stuart (Haarlem, 1911) IV 481-493; G. Vissering, in Algemeen Handelsblad av ., 14-7-1917; C.A. Verrijn Stuart, in De Economist 74 (1925) 795-797: necrologieën in Algemeen Handelsblad av., 20-11-1925 en NRC ocht., 21-11-1925; C. Goedhart, ‘Honderd jaar openbare financiën’, in De Economist 100 (1952) passim.

A.C.A.M. Bots

Overgenomen van: Resources Huygens ING

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 2 (Den Haag 1985)

Portretten kinderen Boissevain

Portretten van de kinderen Boissevain met hun moeder en gouvernante in de jaren 1862–1867. Het album waaruit deze portretten afkomstig zijn, staat op het portret van Daan en Kiek tegen de stoel waar Kiek op zit. De foto’s in versierde omlijsting zijn van neven, nichten en tantes.

Haarlokjes van blonde zijde

Daan en Kiek zijn kinderen van Eduard Constantin Boissevain en Emma Nicholls. Eduard en Emma trouwden in 1840 en kregen behalve Daan en Kiek nog negen kinderen. Het gezin woonde op de Keizersgracht 133, vlak bij de Leliegracht. Daar was het kantoor van de Gebroeders Boissevain, commissionairs in effecten. Van dit gezin zijn veel persoonlijke documenten bewaard gebleven. De inhoud daarvan maakt het tot een van de meest romantische archieven die er zijn. Behalve foto’s zijn er heel veel brieven, van Eduard naar Emma (‘aan mijn engel, die ik liefheb als de appel van mijn oog’), van Emma aan Eduard (‘my dear dear beloved Edward’), brieven van de kinderen aan hun vader, vaccinatiebewijzen, doopbewijzen, kasboekjes, gedichten, en haarlokjes: fijne strengetjes van bleekblonde zijde in envelopjes, waarop de naam van het kind en tijdstip van geboorte.

Vluchtelingen uit Frankrijk

Stamvader Lucas Bouyssavy, een wijnboer uit Bergerac, was hugenoot. Het verhaal wil dat hij in 1687 als verstekeling op een schip en verborgen onder de lading van een hooiwagen uit Frankrijk vluchtte. Aangekomen in Amsterdam moest hij een beroep doen op de diaconie van de Waalse kerk. Stapje voor stapje beklommen de Boissevains in Amsterdam de maatschappelijke en sociale ladder. Ze waren aanvankelijk kooplieden en werkten later in de handelsvaart en assurantie. Door het sluiten van de juiste huwelijken raakten zij gelieerd aan families als Van Eeghen en Van Lennep. Ook in de 20ste eeuw komen we Boissevains in het openbare leven tegen. Jan en Mies Boissevain-van Lennep en hun 3 zoons waren actief in het verzet in 1940-1945. In onze tijd is acteur Daniël Boissevain bekend. Zijn overgrootvader Willem is hier als dertienjarige geportretteerd: zijn hand leunt op een stoel.

Spic en span

De stoffen van de jurken glanzen, de plooien zijn keurig gestreken, de stoelen zijn geschuierd, het is allemaal spic en span. Dat is het werk van de diensboden, de ‘booien’. Vanaf 6 uur in de ochtend waren zij aan het stoffen, strijken, schuieren, poetsen en koken. Ze knipten lampen af, wasten in de tobbe en boenden de keukenvloer met soda. Tot in detail schreef Emma op wat zij van het personeel verlangde. Ook voor de theepauze waren er instructies: “neem je boetzelaar (schort) af, wasch je handen en zet je netjes neder”.

 

Bekijk het album in de Archiefbank van het Stadsarchief van de gemeente Amsterdam

Athanase Adolphe Henri Boissevain: bankier die bedrijven en spoorwegen financierde

Athanase Adolphe Henri Boissevain (1843-1921) is de enige zoon van Daniel Boissevain (1804-1878) en Caroline Louise Mollet (1811-1894). Hij huwt in 1865 met Ottoline Henriette Toe Laer (1844-1921) en krijgt 2 kinderen, Daniël Adolphe Boissevain (1866-1916) en Gerardine Boissevain (1868-1931).

Adolphe Boissevain & Co

Hij  richt in 1875 met een Amerikaanse effectenrelatie de firma Adolphe Boissevain & Co op. Deze firma houd zich vooral bezig met twee activiteiten: de introductie van Amerikaanse effecten op de Amsterdamse beurs en de effectenarbitrage tussen Amsterdam, New York en Londen. Effectenarbitrage maakt gebruik van de verschillen in koers van een aandeel of obligatie tussen de verschillende beurzen.

Ter versterking van de positie richt Adolphe, met zijn Amerikaanse relatie Blake Brothers, in 1888 in Londen de firma Blake, Boissevain & Co op. Tezamen vormen de drie firma’s in de drie financiële centra een sterke combinatie. De belangrijkste assistent van Adolphe in de effectenarbitrage is Jan Lodewijk Pierson Sr. die later als firmant in het bedrijf wordt opgenomen. Enkele jaren na het terugtreden van Adolphe is de naam van de firma gewijzigd in Pierson & Co., een voorloper van de huidige investment bank MeesPierson.

Trans-Atlantisch

De basis daarvoor is gelegd door Adolphe, wiens zaken meer en meer trans-Atlantisch worden. Hij bouwt een grote reputatie op in de VS als financier van bedrijven en spoorwegen. Bekend zijn een aantal spoorwegen, o.a. de trans-Canadian Pacific Railway waarvoor hij het geld voor de financiering van de spoorlijn in Europa ophaalt. Aan deze spoorlijn ligt in de provincie Manitoba het naar hem genoemde stadje Boissevain, dat het familiewapen en -devies voert. Ook in West Virginia ligt een klein plaatsje Boissevain, door de bemoeienissen van Adolphe met de Norfolk & Western Railways.

Europa

De invloed van Adolphe reikte overigens nog verder. Zo is hij in Zwitserland betrokken bij de oprichting in 1897 van één der grootste internationale banken: de Schweizerischer Bankverein, nu UBS, waarvan hij nadien nog achttien jaar commissaris is. Aan deze bank is later zijn Londense firma Blake, Boissevain & Co. verkocht. Adolphe reist uiteraard veel. Hij neemt dan bijvoorbeeld op vrijdagavond de nachtboot van Harwich naar Hoek van Holland, brengt het weekend door op zijn landgoed Prins Hendriksoord in Den Dolder en reist zondagavond per boot terug naar Engeland.

Charles Ernest Henri Boissevain: Amsterdamse ammoniakfabrikant

Charles Ernest Henri Boissevain en zijn echtgenote Maria Barbera Boissevain-Pijnappel

Charles Ernest Henri Boissevain (1868-1940), lid van de familie Boissevain, was een Amsterdamse ammoniakfabrikant, om preciezer te zijn, de eigenaar-directeur van NV Ammoniakfabriek Van der Elst & Matthes, dat gevestigd was in het gehucht Driemond, iets ten oosten van Amsterdam tussen de Gaasterplas en Weesp. Hij was daarnaast onder meer bestuurslid bij het Concertgebouw (1897, 1903-1904 en 1915-1931) , gemeenteraadslid te Amsterdam (1905-1907 en 1909-1919), lid van de Provinciale Staten van Noord-Holland (1910-1918), lid van de Maatschappij tot Bevordering der Toonkunst (1910-1917), lid van de Internationale Kamer van Koophandel der Nederlanden in Parijs en directeur van het Algemeen Handelsblad. Zijn vrouw Maria Barbera Pijnappel (1870-1950) was voorzitster van de Nederlandsche Bond voor Vrouwenkiesrecht, lid van Provinciale Staten voor de Vrijheidsbond en algemeen voorzitter van de Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen. Het echtpaar kreeg tien kinderen, onder wie zes dochters, die beschermd werden opgevoed onder de hoede van een kindermeisje.

‘De zes dochter van Boissevain’ door Thérèse Schwartze (1916). vlnr: Catharina Josphine (Teau), Maria Cornelia (Mary), Helena Catharina (Heentje), Emily Héloïse Boissevain. Voor staan Elisabeth Antonia (Els) en Dieuke Machteld Hilda Boissevain

Therese Schwartze maakte van die zes dochters een magnifiek portret. Ze portretteerde de jonge dames in haar atelier. De meiden, in de leeftijd van zes en negentien jaar, worden weergegeven in een setting met een gordijn, en staande achter een balustrade versierd met een guirlande. Van links naar rechts: in gele jurk Catharine Josephine (Teau) Boissevain (1905-2002), dan Maria Cornelia (Mary) Boissevain (1899-1995), in witte jurk en zwarte strik Elisabeth Antonia (Els) Boissevain (1907-2001), staand erachter Helena Catharina Justina (Heentje) Boissevan (1897-1993), leunend op haar handen Dieuke Machteld Hilda Boissevain (1910-1987) en met hoed Emily Héloïse Boissevain (1903-1968). Het olieverfschilderij is rechthoekig en 146 x 130,5 cm groot. Het was eind 1916 in het openbaar te zien bij de tentoonstelling van leden van de kunstenaarsvereniging Sint Lucas in het Stedelijk Museum Amsterdam. In 1919, na het overlijden van Thérèse Schwartze, werd het schilderij opnieuw in het Stedelijk getoond, bij een overzichtstentoonstelling met 163 van haar werken. Het schilderij was familiebezit tot het in 1990 door Teau Huisken-Boissevain aan het Amsterdam Museum werd geschonken.

Bron: Muizenest

Jean Henrij Guillaume Boissevain: jurist en publicist

Familie Jean Henrij Guillaume Boissevain, zilveren bruiloft in 1868 Wicher, Jean Henri Guillaume, Jelle, Anna Sara Wichers, Willem, Hugo, François, Eduard, Margot en Henri

Jean Henrij Guillaume Boissevain (Amsterdam 30-5-1817 – Arnhem 29-4-1870) is zoon van Henry Jean Boissevain en Aleida Margaretha Reiners. Hij huwde 6-7-1843 met Anna Sara Wichers. Uit dit huwelijk werden, behalve 2 zoons die jong overleden, 7 zoons en 2 dochters geboren.

Boissevain kwam uit een hugenotenfamilie, die zich had toegelegd op de handel en aan het einde van de achttiende eeuw tot welstand was gekomen. Zijn oom Daniel Boissevain en zijn neef GideonJeremie Boissevain waren vooraanstaande kooplieden en reders, en de laatste was al vóór 1848 lid van de Amsterdamse raad. Net als de Van Eeghens en de De Clercqs – aan wie zij waren geparenteerd – behoorden de Boissevains tot de zogeheten ‘tweede coterie’ na de oude Amsterdamse regentenfamilies. Boissevain was het vierde kind uit een gezin van zes kinderen, maar verloor al op vijfjarige leeftijd zijn vader. Vanaf 1836 studeerde hij rechten te Leiden, waar hij op 20 juni 1840 bij prof. H.W. Tydeman promoveerde op een dissertatie over geldlening en rente, De foenore et usuris, secundum Codicis nostri praecepta . Het was echter Thorbecke die op zijn academische vorming en politiek leven de grootste invloed heeft uitgeoefend. Evenals zijn studiegenoot W.H. Dullert, de latere liberale Kamervoorzitter, vestigde hij zich als advocaat te Arnhem.

Bekendheid als ultraliberaal publicist kreeg Boissevain tijdens de beroering rond de leningwet van minister van Financiën F.A. van Hall in februari 1844. Zijn in dat jaar gepubliceerde brochure Wat blijft ons Nederlanders bij de maatregelen der regering te doen over? riep in felle bewoordingen op tot nationale regeneratie en verjonging. De financiële crisis zag Boissevain als symptoom van Nederlands malaise, die primair te wijten was aan de versleten en ondoelmatige staatsinrichting en aan de parasiterende notabelenelite. Alleen een radicale grondwetsherziening en drastische bezuiniging – zo wilde Boissevain onder andere de elf provincies vervangen door vijf departementen en de voornaamste accijnzen en het staande leger afschaffen – zouden het voortbestaan van Nederland als zelfstandige natie kunnen verzekeren. Boissevain was daarmee op dat moment een stuk radicaler dan zijn leermeester Thorbecke.

Kort daarna werd Boissevain medewerker aan De Staatkundige Tooverlantaarn of Utopisch-Politische Snelwagen , een soort maandelijks nevenorgaan (juli 1845 – juni 1846) van de oppositionele Kamper Courant , uitgegeven door K. van Hulst, die al sinds 1840 ijverde voor grondwetsherziening en zich daarbij vooral tot het grote publiek richtte. Het scherpe artikel ‘Kritiek der Troonrede’ van 20 oktober 1845 leidde tot vervolging van Van Hulst, die wegens aantasting van de persoon en het gezag des Konings tot twee jaar gevangenisstraf werd veroordeeld, hoewel zijn verdediger Boissevain tijdens het proces verklaarde zelf het aanstootgevende artikel te hebben geschreven. Van Hulst werd daardoor in de ogen van het publiek een martelaar voor de persvrijheid, te meer daar zijn collega C.A. Thieme, de uitgever van de Arnhemsche Courant , in een soortgelijke zaak door de Hoge Raad enkele dagen eerder was vrijgesproken. Deze drukpersvervolgingen waren van belang, omdat de ministeriële verantwoordelijkheid voor de troonrede in het geding was. Zij gaven aanleiding tot een principiële discussie, waaraan ook Boissevain in 1847 een staatsrechtelijke verhandeling wijdde, Proeve van onderzoek naar den aard der koninklijke onschendbaarheid , na reeds een jaar eerder zijn Pleitredes – waarvoor hij Thorbecke had geconsulteerd – afzonderlijk te hebben uitgegeven.

Vermoedelijk is Boissevain in 1846 of 1847 medewerker geworden van de Arnhemsche Courant , die sinds 1842 onder leiding stond van Thorbeckes vertrouweling N. Olivier. Toen in de zomer van 1848 het Limburgse separatisme oplaaide en de Duitse Bond aanspraak maakte op het hertogdom, trok Boissevain de aandacht met zijn geschrift De Limburgsche kwestie , waarin hij een krachtig pleidooi hield voor afstand van Limburg, zowel om politieke en strategische als om financieel-economische redenen: een dreigende inkomstenbelasting kon op die manier immers worden vermeden en de Nederlandse handel zou profiteren van een betere verstandhouding met Duitsland.

Na 1848 spande Boissevain zich vooral in voor het nieuwe constitutionele bestel door in tien afleveringen Staatsregt van Nederland , verschenen tussen 1850 en 1864, de grondwet en de voornaamste organieke wetten, zoals de kieswet en de gemeentewet, voor het publiek uit te leggen en toegankelijk te maken. Daarnaast was hij de drijvende kracht achter de in augustus 1850 opgerichte Vrijzinnige Kiezers-Vereeniging, die in Arnhem het politieke leven beheerste, al werden de liberalen bij de kamerverkiezingen tot 1866 steevast overstemd door de behoudende en protestantse kiezers van de Veluwe. Voor de buitendistricten was een man als Boissevain, die onder zijn vrienden ‘de Booze’ of ‘Satan’ werd genoemd, volstrekt onaanvaardbaar, zoals bleek bij de tussentijdse verkiezing van 1849, toen hij kansloos werd verslagen door E.W. van Dam van Isselt.

Sinds 1854 was Boissevain hoofdredacteur van de Arnhemsche Courant . Deze was na de val van het ministerie-Thorbecke ten gevolge van de Aprilbeweging in 1853 met financiële steun van de belangrijkste liberale voormannen gereorganiseerd. Daarbij had D.A. Thieme de zakelijke leiding in handen gekregen en waren de kamerleden Dullert en J.P.P. van Zuylen van Nijevelt als toezichthouders aangewezen. Ook schreef Boissevain de hoofdartikelen in De IJsselbode , een in Deventer, Zwolle, Zutphen en Apeldoorn verschijnende periodiek, die door zijn lage prijs een breed publiek bereikte. Na het ter ziele gaan van het thorbeckiaanse blad De Grondwet in 1855 fungeerde de Arnhemsche Courant als hoofdorgaan van de ‘constitutionele partij’. Omstreeks 1860 is de hoofdredactie overgegaan op W.C.D. Olivier, vermoedelijk omdat Boissevain tijdens de formatie van het gematigd-liberale ‘fusie’-kabinet-Rochussen-Van Bosse in maart 1858 niet adequaat had gereageerd. Daarmee was Boissevains landelijke rol uitgespeeld. Wel bleef hij een sleutelfiguur in de Arnhemse politiek: in 1860 werd hij in de Provinciale Staten van Gelderland gekozen en in 1867 in de gemeenteraad. Sinds juni 1852 was hij bovendien secretaris van de Arnhemse Kamer van Koophandel en Fabrieken. Deze functies oefende hij uit tot zijn dood in 1870.

Boissevain was een onverschrokken voorvechter van de liberale zaak vóór en na 1848, die veel heeft bijgedragen tot de verbreiding van liberale denkbeelden onder een breed publiek en met grote energie de praktische organisatie van het liberalisme op plaatselijk niveau ter hand nam. Hij was daarmee een van de belangrijkste figuren op het tweede plan, die van zo grote betekenis zijn geweest voor het wortel schieten van het liberale bestel van 1848.

P: Behalve de in de tekst genoemde publikaties: Het regerings-ontwerp van gewijzigde Grondwet, vergeleken met het ontwerp der commissie en de bestaande Grondwet… (1 aflevering verschenen; Tiel, 1848); Wat is plaatselijke belasting? (Tiel, 1852); De wet op de onteigening ten algemeenen nutte van den 28 Augustus 1851, in hare beginselen en strekking toegelicht (Arnhem, 1853); De gids voor de provinciale en plaatselijke besturen. Tijdschrift voor het staatsregt in Nederland (2 jaargangen verschenen; Tiel, 1853).

L: W.P. Sautijn Kluit, ‘De Staatkundige Tooverlantaarn of Utopisch-Politische Snelwagen’, in De Nederlandsche Spectator 28 (1883) 238-240, 247-249, 252-253, 264-265, 270-271 en 279-281; idem, Arnhemsche Couranten[Bijdragen tot de geschiedenis van den Nederlandschen boekhandel V, 1] (Amsterdam, 1892); Ch. Boissevain, Onze voortrekkers. De geschiedenis van eenige leden der familie Boissevain (Amsterdam, 1906) 437-439; M.A. Kok en Carina Scheffers-van Lingen, ‘De belangrijkste personen achter de Arnhemsche Courant in de jaren 1837-1850…’, in G.A.M. Beekelaar [e.a.], in Maar wat is het toch voor eene courant? De Arnhemsche? Opstellen over de Arnhemsche Courant 1830-1850 (Arnhem, 1981) 298-303.

Auteur: J.H. von Santen

Overgenomen van: Resources Huygens ING

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 4 (Den Haag 1994)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013