Vaderlijke fietsles

fietsexamen

Vijf jaar geleden zakte mijn zoon voor zijn verkeersexamen. Een dag later was hij al weer over die teleurstelling heen. Ik was een week later nog kwaad en voelde mij tekort te zijn geschoten in zijn opvoeding. Bovendien hadden wij er ook nog onverstandig aan gedaan door hem een veel te grote fiets (op de groei) te geven, waar hij nog niet goed mee uit de voeten kon. Uit frustratie schreef ik onderstaande brief, die ik gelukkig nooit verstuurde. Achteraf vinden wij het wel goed zo. Als ouders kun je kinderen niet overal voor behoeden en een teleurstelling maakt kinderen weerbaar. Het fietsen gaat hem overigens prima af, want amper een paar jaar later fietst hij zijn vader uit het wiel.

Aan: de directeur van de christelijke basisschool
Deze week kwam onze zoon huilend thuis. Hij was gezakt voor zijn praktisch verkeersexamen. “Jongens jullie hebben het fantastisch gedaan” had zijn leraar in de klas gemeld “jullie zijn allemaal geslaagd, behalve Benjamin.” Ontroostbaar was onze zoon na deze publieke mededeling. En volgende week donderdag is de hele klas uitgenodigd op het stadhuis. De burgemeester reikt dan aan alle leerlingen hun verkeersdiploma uit. Maar dus niet aan onze zoon. Vorige maand deed hij mee aan het schriftelijk verkeersexamen. Hij had achttien van de twintig vragen goed. Wij kochten een gloednieuwe fiets voor onze zoon. Op die fiets, die aan alle eisen van een veilige stadsfiets voldoet, oefenden wij vijf keer de examenronde. Ik fietste achter hem aan. Hij moest zelf de juiste route vinden. Ik corrigeerde hem als hij een bocht te veel afsneed, geen richting aangaf of onvoldoende naar links en naar rechts keek. Een keer reed hij spontaan de stoep op. Maar zijn laatste oefenronde was foutloos. Na afloop van het verkeersexamen baalde hij. Precies op het kruispunt waar de verkeersouders stonden te controleren was hij de stoep opgereden. En omdat hij daarbij ook nog de bocht te ruim had genomen en zijn hand niet had uitgestoken was hij gezakt volgens zijn leraar. “De ouders die controleren bepalen wie er slaagt. U kent toch ook wel het niveau van de ouders die de controles uitvoeren?” wist zijn leraar ons te melden. Ongetwijfeld zijn het geen ouders met een fulltime baan die langs de weg staan om het slagen van hun zoon of dochter veilig te stellen. Ik heb bij ouders van andere scholen nagevraagd over het zakken van leerlingen. Maar in andere scholen slaagt gewoon de hele klas. Daar wordt geen uitzondering gemaakt voor één leerling. Dat blijkt ook uit het slagingspercentage dat Veilig Verkeer Nederland vermeldt in haar jaarverslag. Het is net zoals bij het zwemdiploma. Als je een oefening niet goed hebt gedaan dan mag je die gewoon nog een keer overdoen. Dat had bij het nemen van de fatale bocht natuurlijk ook kunnen gebeuren. Het stelt mij teleur dat een christelijke Basisschool een jongen bewust buitensluit en publiekelijk voor schut zet. Ik ga er van uit dat u dit recht zet en Benjamin vóór de uitreiking van de diploma’s nog een eerlijke kans geeft. Zo niet dan zal ik hem donderdag tijdens de diploma-uitreiking thuis houden. Want een nieuwe vernedering wil ik hem besparen.

Brandalarm

Brandalarm

In de zomer van 2011 wordt er om half drie in de nacht hard op de deur van onze vakantiewoning gebonsd. “Brand, er is brand. We moeten hier weg.” Ik spring van mijn bed en zie de paniek in de ogen van één van de gasten van het vakantiepark. Ons huis staat afgelegen en wij zijn als laatste gewaarschuwd. Buiten zie ik een rode gloed. Wij trekken snel wat kleren aan. Ik pak mijn rugzak met laptop, iPhone, horloge en autosleutels. Mijn dochter stopt de iPad, zakmes en zonnebrillen in een tas. Wij rennen naar buiten de brand tegemoet.

Op de parkeerplaats hebben alle gasten zich al verzameld. “Wij moeten hier zo snel mogelijk weg. Is iedereen wakker? Wie wil er meerijden?” Op nog geen honderd meter afstand brandt het in het bos. De vlammen laaien hoog op. Een harde wind waait vanaf de brandhaard onze richting uit. Een vonkenregen daalt voor ons neer op de parkeerplaats. Eén voor één springen wij in onze auto’s. In colonne rijden wij over de onverharde weg naar beneden, op weg naar het dorp aan de voet van de berg. Onderweg horen wij een explosie. Vonken spatten tegen onze auto’s.

In het dorp waarschuwen wij de bewoners. Geschrokken kijken zij naar de brand die oplaait boven de berg. Met de harde wind zal het vuur zich snel verspreiden en mogelijk ook het dal bereiken. ‘Onze gemeente doet niets om ons tegen dit soort rampen te beschermen’ klagen de bewoners van het dorp. De alarmcentrale is direct gebeld en de brandweer is al onderweg. Lang hoeven wij buiten niet te koukleumen. Al snel worden wij uitgenodigd om binnen de komen. Wij krijgen koffie en vertellen over het vuur in het bos bij onze vakantiewoningen, de explosie en de asregen.

De brandweer laat op zich wachten. Maar op de berg zien we geen vlammen meer. Na drie kwartier rijdt de eerste brandweerauto door de straat. De auto rijdt de verkeerde kant op, maar trekt zich weinig aan van onze instructies. Even later heeft de auto de juiste route naar de top van de berg gevonden. Dan arriveren er meer brandweerauto’s. Even later nog meer auto’s. Een uur later krijgen wij de melding dat de brand onder controle is. Wij mogen ook weer terugkeren naar onze vakantiewoning.

De volgende ochtend zie ik nog rook opstijgen vanuit het bos. De brandweer is bezig met nablussen. Ik loop naar de brandhaard en tref een afgebrand huis aan. De bomen in de omgeving zijn zwartgeblakerd. Vanaf april is er dit jaar geen neerslag meer gevallen in de Zuid Franse streek de Gard. Maar uitgerekend in de nacht voorafgaand aan de brand heeft het hard en langdurig geregend. Daardoor hebben de bomen geen vlam kunnen vatten en heeft de asregen ook niet voor nieuwe brandhaarden gezorgd. Daarmee hebben wij geluk gehad. Hoewel het natuurlijk maar de vraag is of het toeval is dat de brand in het huis na de regenval is uitgebroken.

Bij mij blijft de vraag hangen of wij er goed aan hebben gedaan om hals over kop voor de brand te vluchten. Wie heeft de regie voor de evacuatie? Handelen we op instinct en lopen we elkaar achterna? Of moeten we de situatie eerst onderzoeken en daarna door het bevoegd gezag een verstandig besluit laten nemen? En wie zegt ons dat we met z’n allen de goede kant uitvluchten? Ik ga mij toch maar eens verdiepen in crisisbeheersing bij brandalarm.

Gelukzoeker

beau

“Wat wil een hond? Een gemakkelijke vraag. Honden zijn een open boek. Wat honden willen, is maar drie letters lang. Een hond wil mee. Altijd. En waar wil de hond mee? Dáár mee. Daar waar de baas gaat” schrijft Midas Dekkers in zijn boek Poot. Iedere hondenbezitter zal dit hondenverlangen herkennen. Als ik na mijn ontwaken de kamer betreed dan word ik enthousiast en kwispelstaartend begroet. Onze hond springt tegen mij op en rent daarna naar de plaats waar de riem ligt. Het geluk kan niet op als ik de riem oppak. Een paar straten word ik voortgetrokken op weg naar het park. Daar mag ze los. En dan is het rennen, spelen met andere honden en spannende plekjes verkennen. Af en toe raakt hondje uit het zicht. Maar dan komt ze weer met staart omhoog aangehold. Het ultieme geluk. Elke dag weer.

Op een dag reden wij met ons gezin op goed geluk naar Noord Brabant. We hadden een paar adressen van hondenkennels opgeschreven. Die gingen we bezoeken. Niet om een hond te kopen. We gingen alleen kijken hoe dat zou zijn zo’n klein puppyhondje. De kinderen hadden lang aan ons hoofd gezeurd: “ik wil écht een hondje.” In de buurt van Uden bezochten we een kennel. Een strobak met bomers. De kinderen vonden ze zó schatting. Het leken mij meer lopende wolbolletjes. “Het zijn net cavia’s” voegde de kennelman er nog aan toe. Cavia’s waren de eerste huisdieren voor onze kinderen. Maar na een week keken ze al niet meer naar de passieve beestjes om. Bij een volgende hondenfokker werden wij vriendelijk ontvangen: Wat voor hond wilt u? Een mannetje of een vrouwtje? Hoeveel tijd wilt u aan de hond besteden? Wij wisten het niet. Hadden er ook nog niet over nagedacht. Maar de kinderen wisten het wel. Alle drie hadden ze al een eigen hondje uitgezocht: “Deze wil ik.” Nog steeds wisten we niet of we wel een hond wilden. En zo ja, welke van de drie dan. “We nemen een andere hond, deze nemen we” besloot ik. De keuze viel op een teefjespuppy, kruising van een Beagle met een Cockerspaniël. We noemden haar Beau en namen haar mee naar huis.

Met het hele gezin hebben we de zorg over haar. Wij laten haar om toerbeurten uit. ‘s Avonds loop ik met haar. En in het weekend lange wandelingen in het bos. Onze hond is gelukkig als zij mee kan. Zijn wij mensen pas gelukkig als wij meer krijgen? Dichter Georges van Acker schreef daarover: “Mensen die gelukkig zijn, verlangen naar nog meer geluk. Het is hun ongeluk.” Onze hond leert ons weer genieten van eenvoudige dingen zoals wandelen, samen zijn en dromen.

Een vaderlijke les

rowing2

Mijn vader had in Leiden gestudeerd. Hij was lid van Minerva en hij had geroeid. Hij wilde maar al te graag dat ik zijn voorbeeld zou volgen. Maar ik wilde niet zijn zoals mijn vader was: de grote afwezige. Altijd in het buitenland voor zijn werk. Ik koos mijn eigen weg. Ik ging niet naar Leiden, maar in Delft studeren (mijn vader waarschuwde mij nog dat studenten daar worden opgeleid tot fietsenmaker). Ik werd geen lid van het corps en ging ook niet roeien.

Het knutselen aan mijn fiets en wielrennen werden mijn grote passie. Ik verbouwde mijn fiets tot racefiets en fietste elke vroege ochtend een ronde voor aanvang van de colleges. In mijn derde studiejaar kreeg ik het aanbod om vier weken gratis te roeien bij een studentenroeivereniging. Dat leek me wel wat. Dan kon ik meteen verifiëren wat er waar was van de stoere verhalen van mijn vader. Het roeien leek mij een makkelijke sport: insteken, doorhalen en weer opnieuw beginnen. Maar dat viel tegen. Na vier weken had ik de roeibeweging bij lange na nog niet onder de knie. Ik wilde er mee stoppen, maar een boomlange kerel vertelde mij dat ik moest gaan wedstrijdroeien. Die uitdaging ben ik aangegaan.

Vijf jaar heb ik op nationaal en internationaal niveau wedstrijden geroeid. Mijn vader kwam regelmatig kijken. Vol trots zag hij zijn zoon winnen. Nu bleek dat hij zelf voornamelijk wedstrijden had gestuurd en nooit een blik had weten te trekken. Met roeien had ik mijn vader overtroffen. Na mijn studie stopte ik met roeien en ging mij weer op het fietsen en ook het hardlopen toeleggen. Jaren later werd ik gevraagd om samen met collega’s in een bedrijfsacht te stappen. Het roeien had ik nog niet verleerd. De winnende strategie van ons bedrijf wisten we ook op het water te brengen door in rechtstreekse confrontatie de concurrentie te verslaan. Jaren achtereen wonnen we het nationale kampioenschap voor bedrijfsachten. Acht jaar geleden werd ik weer lid van een roeivereniging. Ik roei nu wedstrijden in mijn leeftijdsklasse met en tegen roeiers uit mijn studietijd. Roeien als sport is niet voorbehouden aan studenten, maar kun je een leven lang blijven beoefenen.

Mijn kinderen probeer ik nu over te halen om ook te gaan roeien. Mijn pogingen zijn vooralsnog niet succesvol. Tot hun twaalfde jaar kun je kinderen nog naar het hockey- of voetbalveld dirigeren. Daarna laten zij zich niet meer sturen. Bij pubers werken ouderlijke instructies vaak averechts. Zij leren eerder van elkaar dan dat ze de wijze lessen van hun ouders aannemen. Van mijn kinderen kan ik natuurlijk niet verwachten dat zij in navolging van mij in Delft gaan studeren en gaan roeien bij Proteus-Eretes. Mijn dochter koos er voor Rechten te gaan studeren in Leiden. Zij werd ook lid van Minerva. Mijn vader was trots op haar geweest. Het doet mij denken aan de uitspraak van Carolyn Coates in Things Your Dad Always Told You But You Didn’t Want to Hear: “Een vader is iemand die verwacht dat zijn kinderen zo goed worden als hij had willen zijn.”

Het leven is als fietsen

1wtx3b-AQ9T

Voor alles heb je tegenwoordig een opleiding, zoals voor de beroepen van dokter, advocaat, kok of stratenmaker. En vervolgens kun je overal voor doorleren: Nederlands voor allochtonen, trainen van voetballers en zelfs twitteren voor ambtenaren. Maar voor het allerbelangrijkste in het leven bestaat geen opleiding of training. De opvoeding van onze kinderen mogen we onszelf aanleren. De eerste dag worden we nog op weg geholpen met het verschonen van een luier. Maar daarna mogen we zelf doormodderen, al dan niet ondersteund door goedbedoelde adviezen zoals uit “Oei, ik groei!”.

De opvoeding beoogt kinderen zelfstandigheid bij te brengen. Je leert het kind dingen zelf te doen. Als opvoeder baseer je dit leerproces op de normen en waarden van jezelf en de samenleving. Je kunt dit op een instruerende wijze doen, door het kind als het ware te programmeren. Maar je kunt kinderen ook vrij laten en veel zelf uit laten vinden. Door schade en schande worden zij dan wijzer. De kunst is de goede balans te vinden tussen een te strenge en een te vrije opvoeding. Maar hoe je dat moet doen, mag je als opvoeders zelf uitvinden. Zo leerde ik onze kinderen al op vroege leeftijd fietsen. Ik haalde de zijwieltjes van de kinderfiets. In het park oefenden we het balanceren. Ik liep mee en zorgde voor het evenwicht. Na een paar keer oefenen liet ik los. Dat eindigde dan eerst in een zachte landing in het gras. Maar na een tijdje oefenen konden ze zelf los fietsen zonder te vallen. Daarna mochten ze op de stoep heen en weer fietsen. Op een dag werd onze dochter huilend en beschramd door onze buurvrouw thuisbezorgd. Zij was over de kop geslagen en op haar hoofd beland. Mijn vrouw smeerde een klodder arnifloor op de grote bult op haar voorhoofd. Daarna kochten wij helmen voor de kinderen, die zij natuurlijk niet wilden dragen.

Mijn zoon toonde dit jaar belangstelling voor de racefiets. Wij kochten een mooie Bianchi-fiets via Marktplaats en oefenden het wielrennen tijdens tochten door de duinen. Al snel had hij de slag te pakken. Hij viel een paar keer omdat hij zijn schoen niet tijdig uit de klip kon krijgen, maar stuurde behendig en kon goed mijn wiel houden. Tijdens fietstochten in Frankrijk liet hij zien makkelijk bergop te kunnen rijden. Nu wilde mijn dochter ook wel een keer fietsen. Zij kocht een wieleroutfit en reserveerde een fiets bij de verhuur. Maar eerst nog even oefenen op de fiets van haar broer. Ik legde haar de basisprincipes van de racefiets uit en wij vertrokken met een lichte afdaling. Ik zei nog dat zij moest afremmen en uitwijken voor een auto die ons tegemoet kwam. Daarna zag ik haar slingeren. Zij raakte de controle over de fiets kwijt, viel en gleed door in de kiezels in de berm. Daarna probeerde mijn vrouw de diepe schaafwonden met water en Sterilon te ontsmetten. Mijn dochter schreeuwde het uit van de pijn. Wij besloten vervolgens naar de Urgence van het plaatselijke ziekenhuis te rijden, waar zij snel en vakkundig werd verpleegd. In de wachtkamer van de Urgence keek ik terug op het ongeval. Had ik niet moeten voorkomen dat zij onvoorbereid de helling af zou rijden? En waarom zaten wij zo te knoeien met het verplegen van de wonden. Hadden wij niet een EHBO-cursus moeten volgen? Zouden alle ouders deze niet verplicht moeten volgen? Aan de andere kant kun je de kinderen niet tegen alle gevaren beschermen. En zij moeten ook nieuwe dingen leren, risico’s ervaren en grenzen verleggen.

Samen met mijn zoon fietste ik in één ruk naar de top van de Mont Ventoux. Met die prestatie verbaasde hij zichzelf en zijn trotse ouders. Want opgeven is geen optie. Het leven is als fietsen: om je evenwicht te kunnen houden, moet je in beweging durven blijven.